Kinderen met een Obstetrische Plexus Brachialis Laesie (OPBL)
Inleiding
De OPBL, ook vaak Erb-parese genoemd, is een geboortetrauma dat ontstaat door verrekking van het zenuwnetwerk van arm- en schouderspieren. Het kan hierbij om een gedeeltelijke (bovenste of onderste) of totale plexusbeschadiging gaan. Een bovenste plexus laesie (halswervelniveau C5-C7) uit zich in een parese (verlamming) van schouder en elleboogspieren, een onderste plexuslaesie (C8-TH1) in een parese (verlamming) van met name de handspieren. Een totale plexuslaesie is een parese van de gehele arm. De ernst van de laesie ( beschadiging) kan variëren van een licht verrekte, maar intacte zenuw, tot een totaal kapot gescheurde zenuw. Het herstel is afhankelijk van de mate van beschadiging. Meestal wordt de verrekking of gedeeltelijke of gehele afscheuring van de zenuw of zenuwstreng veroorzaakt door een moeilijke geboorte van de schouders (schouderdystocie). Ze kan echter ook optreden bij kinderen die in stuitligging geboren worden.
1. Hulpvraag van de ouders
Mijn kind beweegt een armpje minder of geheel niet. Hoe kan ik ervoor zorgen dat dit armpje meer gaat bewegen. Hoee kan ik het beste mijn kindje optillen, dragen, verzorgen. Wat mag ik allemaal wel en niet doen. Wat zijn de gevolgen op korte en lange termijn en wat kan eraan gedaan worden.
2. Observatie en onderzoek
De spontane motoriek van het kind en in het bijzonder van de armen worden geobserveerd en in kaart gebracht om een beeld te krijgen van de ernst en uitgebreidheid van het Letsel. Vervolgens wordt de sensibiliteit (sensoriek) oftewel het gevoel getest en ten slotte meet de kinderfysiotherapeut de passieve beweeglijkheid van de gewrichten op. De uitslagen worden gerapporteerd aan en besproken met de leden van de plexus brachialis werkgroep (orthopaed, neurochirurg en revalidatiearts).
3. Therapie/instructie
De therapie bij het jonge kind met een OPBL is vooral gericht op de uitval van de spierfunctie. Met specifieke behandeltechnieken, waarbij gebruikt gemaakt wordt van specifieke stimulatie zones en houdingsreacties, wordt getracht de minder actieve spieren tot activiteit uit te lokken. Hierbij moet zeer nauwkeurig worden gewerkt zodat ook de juiste spieren in de juiste richting worden geactiveerd. Anders gaat het kind teveel compenseren en leert het verkeerde bewegingspatronen aan. Afhankelijk van de eerder genoemde ernst treedt dan wel of geen herstel op. Bij geen herstel zal neurochirurgisch ingrijpen noodzakelijk worden. De kinderfysiotherapeut zal dan postoperatief nog een lange periode heel intensief op genoemde wijze moeten oefenen.
4. Resultaat
Het resultaat is afhankelijk van de ernst en uitgebreidheid van de laesie (beschadiging). Na een neurochirurgische ingreep zal er altijd sprake zijn van enige rest disfunctie. Dit kan tot uiting komen als minder uitgesproken schouder- en armcontouren, het minder kunnen gebruiken van bepaalde spiergroepen of een lichte beperking van de beweeglijkheid van een gewricht. Het doel van de kinderfysiotherapie is om deze beperkingen zo minimaal mogelijk te laten worden en uw kind zodanig te trainen en te oefenen dat het zo optimaal mogelijk kan functioneren in alle activiteiten van het dagelijkse leven. Mocht er sprake zijn van een slecht herstel (komt gelukkig niet zoveel voor), dan is het de taak van de kinderfysiotherapeut om met het kind samen te zoeken naar de beste compensatie – strategie.
5. Meer informatie
– Oudervereniging EPVN, Erbse Parese Vereniging Nederland
– Spel in beeld. A.M. Poot van Gerwen, Uitg: van Gorcum. ISBN 9090141596