Zwakke grote en/of kleine motoriek
Inleiding
Op de pagina afwijkende of vertraagde motoriek handelend over zwakke, grote en kleine motoriek werd al aangegeven dat deze zwakke grote/kleine motoriek ook een onderdeel kan zijn van een algehele ontwikkelingsachterstand.
Is het beeld bij syndromen deels vanuit de medische hoek, maar ook vaak vanwege bepaalde gezichts- en andere lichamelijke kenmerken, al snel duidelijk, het beeld algehele ontwikkelingsachterstand wordt soms heel geleidelijk aan duidelijk. Men kan deze ontwikkelingsachterstand alleen maar constateren en helder krijgen door het kind regelmatig te monitoren via screeningslijst (DOS II) of via testen BSID II-nl, waarbij het motorische deel door de kinderfysiotherapeut afgenomen wordt en het cognitieve deel tot het vakgebied van de psycholoog/orthopedagoog behoort. Alleen deze beroepsgroep kan dit deel van de test afnemen bij het kind.
1. Hulpvraag van de ouders
– Mijn kind blijft achter in zijn motorische ontwikkeling
– Mijn kind blijft duidelijk achter in zijn/haar algehele ontwikkeling
– Hoe kan ik mijn kind het beste stimuleren wat betreft motoriek en spel
– Hoe kan ik motorische en algemene spelletjes vereenvoudigen voor mijn kind
– Mijn kind kijkt mij niet aan en maakt geen contact
– Mijn kind blijft maar steeds alle speelgoed in de mond stoppen
– Mijn kind gooit met alles
2. Observatie en onderzoek
De kinderfysiotherapeut tracht door middel van observatie en onderzoek een indruk te krijgen van het motorische en algehele niveau van het kind. Door gebruik te maken van testen o.a.de Bayley Scale of Infant Development-II-nl en het screeningsinstrument, Denver Ontwikkelings Schaal ( DOS II ), wordt de motorische en algehele ontwikkeling respectievelijk getest en gescreend en vervolgens wordt dan ook bepaald of het zinnig is, mits dit nog niet gebeurd is, of er verder medisch of psychologisch onderzoek dient plaats te vinden.
3. Therapie
Afhankelijk van het gevonden niveau wordt gezocht naar de juiste ingang bij dit specifieke kind. Hoe is hij of zij te interesseren voor zijn omgeving, hoe kan hij of zij uitgelokt worden tot bewegen. Vooral door de omgeving te manipuleren en zoveel mogelijk af te stemmen op het ontwikkelingsniveau van dit specifieke kind , proberen we het kind uit te lokken tot bewegen of tot spelactiviteit.
Lukt het niet om het kind op die manier uit te lokken, dan maken we gebruik van manuele ondersteuning daar waar nodig om deze wederom zo snel als mogelijk af te bouwen, in de hoop dat het kind zelf tot activiteit komt. In sommige gevallen wordt ook hulp ingeroepen van andere disciplines, zoals de Praktisch Pedagogische Gezinsbegeleiding vanuit Stichting RADAR. Belangrijk is dan dat er goede afspraken gemaakt worden en dat we aanvullend aan elkaar trachten te werken.
Wilt u uitgebreidere informatie over behandeling: ddownload dan het artikel “Motorische stimulatie bij kinderen met Down syndroom” (PDF, 680 kB) door Harry Crombag en gepubliceerd in 1999. Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie nr. 2608, aangepast voor ouders.
On een indruk te krijgen hoe de therapie, die hierboven is beschreven, daadwerkelijk wordt uitgevoerd, geeft de onderstaande fotorapportage een goed beeld van de manier waarop zelfstandig opstaan, oversteken, gesteund lopen middels gebruik van omgevingsfactoren wordt uitgelokt.
4. Resultaat
Over het algemeen zijn deze kinderen gedurende een langere periode in behandeling bij de kinderfysiotherapeut. De frequentie varieert van eenmaal per week tot eenmaal per maand. Heel belangrijk is de instructie naar ouders, zodat allerlei facetten uit de behandeling geïntegreerd kunnen worden in allerlei dagelijkse activiteiten. In deze periode, zeker als dat nog niet gebeurd is, komen ook vragen aan de orde zoals verder onderzoek bijv. retardatieonderzoek, onderzoek bij klinische genetica, vragen over het cognitieve niveau van het kind en de mogelijkheden met betrekking tot vervolg opvang.
5. Meer informatie