Kinderen met bewegingsangst, onzekerheid en faalangst
Inleiding
Kinderen komen niet bij een kinderfysiotherapeut met als hoofdklacht angst. De hulpvraag is veelal de motorische achterstand.
1. Hulpvraag van de ouders
– Mijn kind van 4 jaar blijft in een speeltuin steeds bij de ouder en gaat op geen enkel toestel, terwijl een jonger broertje of zusje volop speelt
– Mijn kind is 8 en durft nog niet te fietsen
– Mijn kind zit altijd binnen en wil enkel tv kijken, computerspelletje spelen, kleuren of lezen
– Mijn kind is bang in de groep en blijft langs de kant staan
2. Observatie en onderzoek
Er wordt geprobeerd de reden voor de angst, onzekerheid te vinden:
Komt de faalangst voort uit de beleving van het kind dat volwassenen te hoge verwachtingen van hem heeft, of stelt hij te hoge eisen aan zichzelf. Er wordt hier gekeken naar de uitvoering van de motorische vaardigheden en of die voldoende zijn voor zijn leeftijd
Kan het kind het echt niet en heeft hij dit proberen te verbloemen door clownesk gedrag te vertonen? De ouder ervaart vaak dat zijn kind het expres doet, niet wil, niet luistert etc. Uit de observatie blijkt vaak dat de motorische vaardigheden achter zijn op zijn leeftijdsgenootjes zonder afwijkende bewegingspatronen.
Kind beweegt weinig door zijn faalangst, maar kan het wel. Bij observatie zijn de bewegingen voorzichtig, beheerst en ligt het bewegingstempo niet hoog.
Is er een sensorisch integratieprobleem? Er zal bij deze kinderen naast de algemene bepaling van het niveau van de motorische vaardigheden, ook specifieker gelet worden op de verwerking van zintuiglijke prikkels. (zie kinderen met overgevoeligheid voor tastprikkels)
3. Therapie/instructie
Bij de bovenste 3 vormen is het van belang dat je start vanuit de vaardigheden die het kind kan en dat hij daar weer plezier aan gaat beleven. De opbouw in moeilijkheid van de oefeningen is erg belangrijk, want door veel succeservaringen krijgt het kind weer vertrouwen in zichzelf. Het clownesk gedrag neemt vaak af zonder daar extra aandacht aan te besteden.
De kinderen die onder of overreageren op prikkels uit de omgeving krijgen hierop gericht therapie, zodat ze hier beter mee leren omgaan.
4. Resultaat
Het bewegingsbeeld van deze kinderen verandert van vluchtig, wat verkrampt en wat in elkaar gedoken naar een meer vrij en soepel bewegen en meer rechtop gericht (zelfverzekerde) houding.
Bij de kinderen die de prikkels niet goed verwerken duurt de therapie vaak langer en blijft er altijd een lichte onder- of overprikkeling over, maar hebben zij en hun ouders door de therapie geleerd er beter mee om te gaan.